Ingrid

Juni is een spannende tijd. De eieren in de broedmachine komen uit met een tjilp en een krak en een wiebel en brengen mijn jongste dochter in extase. Een wereldwonder, roept ze en zou de arme beestjes bijna uit hun schaal helpen pellen van ongeduld. De aalbessen rijpen aan de struiken. De avonden zijn lang. De nachten kort en overdadig voorzien van vroeg vogelengezang.

Als ik vandaag de eerste superzure roze aalbes van de struik pluk, moet ik zoals elk jaar steevast aan Ingrid denken. Ze was een lieve vriendin zoals alleen collega’s lieve vriendinnen kunnen worden en omdat ik prachtige collega’s heb, gebeurt dat wel eens meer dan ik ooit voor mogelijk had geacht.

Ingrid wàs. Ze is al vele jaren dood, ik herinner me hoe ik op haar sterfdag op een broeihete augustusavond het ziekenhuis opbelde voor ons bijna dagelijks babbeltje en de verplegende stem aan de andere kant ijzigweg vroeg of ik familie was en ik niet snapte waar hij naartoe wilde met zijn raar gevraag. ’t Was rap gegaan, ’t was traag gegaan, ’t is maar hoe je ’t bekijkt na tien jaar vechten tegen kanker. Ik had bijna gedacht dat ze het winnen zou. Zo lang vechten doe je toch niet voor niets?

Die juni voor haar dood had ik haar nog weelderige verhalen over overvolle aalbessenstruiken verteld, en hoe ze welkom was om ze te komen proeven. Zodra ik beter ben, zei ze.

Kort na haar overlijden ben ik aan Wilde Lucht beginnen schrijven en heb ik van haar een heel mooi, maar heel dood personage in het boek gemaakt, kwestie van al mijn verdriet ergens kwijt te geraken. Hier is een fragment:

Tante Inge legde wel eens haar arm om mijn schouders en ik dacht: zo ondersteun ik haar tenminste, zo help ik haar om haar vreselijke monster te dragen.‘Ze was een engel,’ zei mama na haar dood, ‘een engel op aarde, nooit een klacht over haar lippen, altijd blij en bezorgd om de anderen.’ Ze is een engel, dacht ik, want engelen horen niet op aarde thuis, dus is ze nu eindelijk waar ze hoort te zijn. Wat konden die volwassenen er toch een potje van maken! Het leek me heerlijk om een engel te zijn en vleugels te hebben. Alleen jammer dat je er dood voor moest gaan.”

En o ja, tussen ons gezegd en gezwegen: een nieuw manuscript is af. Maar dat laatste niet voortvertellen, asjeblieft. Hou het nog even voor jezelf, er is zoiets fragiels en onwezenlijks aan zo’n pakje bedrukt papier waar je jaren en jaren aan gewerkt hebt. De eerste versie, wel te verstaan. Er moet nog veel aan gezweet worden, gezwoegd, vergis je niet, bescheiden hoerageroep is op zijn plaats maar meer zeker niet kwestie van de goden niet uit te dagen. Het mag nog even maagdelijk blank op mijn bureautje liggen te liggen, maar binnenkort laat ik er mijn veelkleurige balpen op los en moet er geschrapt, herschreven en bewerkt worden dat het een lieve lust is. En nee, je mag niet weten waarover het gaat. Bijlange niet. Nénénénéné.

Dit bericht werd geplaatst in schrijven, wereld, wilde lucht. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie