in je schulp

14 juni

Dertien eieren in de broedmachine. Vier kuikens kwamen stipt na 21 dagen het ei uit gecrasht alsof het niets was. Plop, krak, zucht, hier zijn we. Twee moesten we een handje helpen. Die hadden het moeilijk met een te harde schelp en kregen zich er niet uitgebeukt. Van de één stak een pootje een halve dag naar boven als een krankzinnig vlaggetje, van de ander zag je het kopje verwoed en wanhopig pikken in het niets. Toen we hun schelpje hadden helpen openkraken, kwamen ook die twee er weliswaar moeizaam door en werden van plakkerige natte hoopjes zielenpoot op één twee drie stevige pluizige kuikens. De volgende dag mochten ze allemaal onder een moederkloek en zetten we de broedmachine af. De andere eieren koelden af. Zullen we kijken wat er in zit? Nee, liever niet. Of toch wel? Hee maar, hoor ik daar nog iets piepen? Verdorie, ja, daar zit er nog eentje in een gesloten ei te tjilpen!

Paniek, broedmachine terug opzetten en laten op temperatuur komen. Die moet er uit! Te lang in het ei betekent een gewisse dood, dus wordt het eitje zorgvuldig open gekraakt en het beestje eruit gepeld met behulp van een pincetje, een werk van uren, geen schoon zicht, dat kan ik u vertellen. Het ligt daar uiteindelijk bloederig te rillen en verroert niet. Er is iets mis mee, misvormd door te lang in een te kleine ruimte samengeperst te zitten, spiertjes niet kunnen ontwikkelen, weet ik veel weet ik veel, maar ’t kan niet lopen, ’t kan zijn kopje niet opheffen, ’t kan niets behalve wanhopig piepen.

De natuur is wreed, ja toch? ’t Zal rap sterven, zeggen we, maar het sterft niet en de volgende avond ligt het nog te piepen en Kaatje neemt het in haar handjes en bedekt het met liefde en warmte. “Nu ben ik zijn mama,” zegt ze en loopt urenlang met dat triestige dingetje rond in de cocon van haar handen. “’t Gaat sterven,” zeg ik, “niet verdrietig zijn als het sterft.” “Nee, nee,” zegt ze flink en volwassen, “zo heeft het tenminste toch nog wat warmte gehad in zijn laatste uren,” en nee, we kunnen er niet mee naar de dierenarts, dat gaat even niet, en nee, je mag het niet mee in bed nemen, zet het nou maar terug in de broedmachine, we zien morgen wel. Het krijgt een bakje water en een enorme pot kuikenvoer en een gigantisch bed met stro en een zacht doekje eronder en een kusje.

De dag daarop is het stil in de broedmachine. Kaatje laat, zoals ze beloofd had, geen traan. Haar mama wel, terwijl ze dit schrijft.

Te lang in je schulp blijven zitten en er dan misvormd en hulpeloos uit komen. Of erger nog: terug in de schulp kruipen en geloven dat je daar toch veel veiliger bent. Wat wil ik eigenlijk zeggen? Dat ik geloof dat wij mensen zoiets vaak onszelf aandoen en daar word ik zo triestig van.

Dit bericht werd geplaatst in wereld. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie