Floep

Hij zat op het zonnige terrasje met zijn jas aan. Zijn ogen keken naar binnen. L zwaaide naar hem, maar hij zag het niet. Een overlevende van de oorlog die leven heet. Er zijn er niet zo veel meer als hij. De negentig voorbij en nog helemaal alleen op straat. Zelfs zonder wandelstok. Zoals hij daar zit, netjes gekleed tussen het half ontblote, gillende volkje, stilletjes zijn koffie te drinken. Waar denkt hij aan?

“Er zijn er niet veel meer van mijn generatie over,” had hij gezegd. En die er wel nog zijn, die zie je niet. Het doet me denken aan dat jongetje dat aan zijn opa gevraagd had of hij de dinosaurussen nog meegemaakt had.

“Ik moet tussen de mensen zijn,” had hij gezegd. “Er eens uit kunnen, van tussen de vier muren. Als ik dat niet meer kan, dan mogen ze me komen halen.”

Ik stelde me voor hoe hij ’s morgens vroeg wakker werd en door het open raam naar de eerste kukel van de haan van de buren luisterde, om zich heen keek, zijn vrouw met een voorzichtige vinger prikte (een flink aantal jaren jonger, maar toch, je mag het niet gedroomd hebben dat je naast een lijk wakker wordt terwijl je elke nacht verwacht zelf dat lijk te worden) tot ze kreunde, bedacht: “ik leef, wij leven, een nieuwe dag,” en daar bijzonder verwonderd over te zijn.

“Wat ga je doen, ventje?”
“Efkes naar de markt. Een koffietje drinken.”
“Wees voorzichtig.”
“Tot straks.”
“Tot straks.”

Woorden knetterend van betekenis. Straks. Ervan uit gaan dat er een straks is. Heremijnjeetje, wat een vermetele veronderstelling.

“Ik kan me voorstellen dat je het gevoel kan krijgen dat je te lang geleefd hebt,” zegt L als we wegwandelen.

Daar moet ik over nadenken als ik later tussen de distels en brandnetels ploeter, tussen de bijen en de vlinders. Sterven is zoals geboren worden, vermoed ik. Je ziet er eerst behoorlijk tegenop, maar je hebt uiteindelijk geen andere keuze dan het te doen. Soms kan je wat over tijd zijn, en hoewel je dat misschien eerst wel fijn vindt, wordt het na een tijdje best vervelend. “Een schone leeftijd om dood te gaan,” zeggen ze dan terwijl jij je al een hele tijd loopt af te vragen hoe het komt dat je er nog bent, en al die anderen niet meer.
Misschien moeten we het leven wel als een soort zwangerschap zien. Je wordt bleitend in het leven gegooid, in meer of mindere mate toevallig, je groeit en groeit, tot het leven onbehaaglijk krap gaat zitten en je eruit wordt geperst.

Floep. Hehe. Ik ben er. En het huilen laat je aan de anderen over, die nog van niet beter weten.

Dit bericht werd geplaatst in wereld. Bookmark de permalink .

2 reacties op Floep

  1. Michaël zegt:

    Dag Anna,

    Dat is een schitterend stukje.

    Mick

  2. mia zegt:

    Dag Anna
    Dit verhaal is zoals alle werk van u, weer prachtig !
    Door uw enthousiasme gedreven, schrijf ik ook al ’n aantal jaren gedichten en korte kinderverhalen met succes. Mia

Plaats een reactie